This one is in Dutch once more, sorry about that. I'll make a toy related post soon! :)
Nonaginta
Het
is me meteen duidelijk. De stand van zijn ogen, zijn handen begraven in de
muur, de tong uit zijn mond en het rode slijm dat via zijn kin op de grond druppelt.
“Sterrenstof.”
“Ja.”
Meer
hoeven ze niet te weten. Steve klapt zijn kladblok dicht en begint mensen
orders te geven. Ik zie ze om me heen in actie komen, ik hoor ze praten en ik
hoor de machines binnen rijden. Het is hetzelfde liedje als altijd en ik weet
precies wat mijn taak is.
Maar
deze keer is het anders.
Langzaam
kom ik omhoog, eventjes streel ik het haar van het slachtoffer. Het is zo
zacht, zo'n contrast met de koude huid van zijn wang die ik een fractie van een
seconde aanraak. Lang genoeg om te weten dat het voor hem echt over is. Ik
weiger in zijn lege ogen te kijken, maar ik weet heel goed hoe rood ze zijn en
hoe wijd open ze staan.
De
hoeveelste is dit deze maand alleen al? De lichtbruine muur trekt mijn
aandacht. Als ik er even overheen veeg komt er wat stof los dat sprankelt in
het gele licht van de knipperende oude lamp aan het plafond. Sterrenstof. De
grootste moordenaar die we kennen, maar ook de redder van velen.
Ik
voel Steves bruine ogen op me nog voor hij naar me toe komt. Hij roept nog iets
naar een van de doktoren voor hij naast me staat, zijn handen nu diep in de zakken
van zijn zwarte jas, zijn ongeschoren gezicht dicht bij die van mij.
“Tria…
Kan je dit wel? Ik kan iemand anders oproepen voor deze. Je hoeft niet…”
“Nee.
Natuurlijk kan ik dit. Wie wil je anders op deze zaak zetten dan?” Enigszins
verontwaardigd bind ik mijn haar vast in een staart.
“Weet
je het zeker? Het is geen moeite.”
“Ja,
ik weet het zeker! Ik moet gaan. Ik meld me als ik nieuws heb. Succes met het
lichaam.”
Ik
negeer de blikken van de mensen met wie ik al zo lang samenwerk. Ik slinger
mijn rugzak over mijn schouder en storm naar buiten, het mistige ochtendlicht
in. Terwijl ik me naar de trein haast zet ik mijn zonnebril op, net als alle
andere mensen hier buiten. Het is een van de kleine ongemakken.
Sterrenstof.
Het is overal. De hele stad is ervan gemaakt. De huizen, de auto’s, de
treinrails, de gebouwen… Het was allemaal een belofte van eindeloze energie. De
prijs was alleen een zonnebril tegen het licht… Zeiden ze.
Hoog
boven me knippert het licht van de bouwvakkers. Weer een nieuwe toren. Ik haast
me langs een grauwe vrachtwagen. Ik weet precies wat erin zit en wat ze ermee
gaan doen. Stiekem verwacht ik dat er iemand achter me aan komt om me tegen te
houden. Dat ze me toch van deze zaak af trekken en me naar de volgende sturen;
lang zal het niet duren.
Maar
zelfs als ik het treinstation in ren komt er niemand. Ik beweeg me door de
mensen heen, maar niemand merkt me op. Zonder uitzondering is iedereen verdiept
in zijn eigen wereld; ze praten met onzichtbare mensen of voeren data in op een
holografisch scherm. Sommigen luisteren naar klanken die alleen zij kunnen
horen en als ik het perron op loop bots ik bijna op iemand wiens leven alleen
gezien kan worden door de bril die hij op heeft.
Ze
denken allemaal dat ze nu niet meer alleen zijn, dat ze in een betere wereld
leven dan dat ze ooit in het echt kunnen maken. En dat allemaal door
sterrenstof. Verslaafd aan ongelimiteerde energie, maar allemaal levenloos.
De
trein die binnen komt zweven is van hetzelfde type als die we altijd namen. Donkerrood
met gouden deuren. Geluidloos komt hij tot stilstand en als een schakel in een
motor lopen de mensen naar buiten en naar binnen. Ik stap als laatste in en ga
automatisch op de eerste stoel naast de deur zitten, mijn rugzak op schoot.
Als
mensen niet zo verloren waren in hun zelf gemaakte universum zouden ze het
misschien raar vinden dat ik geen apparaten mee heb. Dat er in mijn rugzak
alleen maar papier zit en een pen komt waarschijnlijk niet eens in ze op. Maar
voor mij geen sterrenstof.
Onwillekeurig
kijk ik naar de lege stoel naast me. Ooit zat hij daar, kon ik in de avond
tegen hem aan liggen als ik moe was en we op weg naar huis waren. We speelden
spelletjes op een van zijn machines en ik verwonderde me over de mooie groene
werelden die hij me er op kon laten zien, zo anders dan de gele grauwe straten
van Nonaginta. Het waren allemaal illusies.
De
trein is zo stil dat ik het niet eens door heb als hij begint te bewegen. Pas
als de gele gebouwen langs me heen bewegen besef ik dat ik op weg ben. Ik zie
vrijwel geen mensen over de straten lopen. Voertuigen en machines, dat is
alles. De mist is aan het optrekken en ik ben blij dat ik mijn zonnebril op
heb. Als je meer dan een dag onbeschermd rondloopt kun je al gezichtsverlies
lijden. Een klein ongemak als je het vergelijkt met wat het ons brengt, zo
zeggen de reclameborden.
Ik
herken de straten waar ik ooit met hem liep. De drukke straat waar we ooit twee
uur in de file hebben gestaan omdat er een vrachtwagen was omgekanteld. Hoe
hard we lachten, hoe we samen uiteindelijk naar zijn huis liepen omdat we er
niet langs konden. Toen hield hij mijn hand nog vast terwijl ik naar de jurkjes
in de etalages keek, verlicht met duizenden lichtjes terwijl ze ronddraaiden op
de maat van een stuk klassieke muziek dat duizenden jaren geschreven was in een
wereld zonder energie.
Mijn
mouw begint te trillen en op het ingebouwde display zie ik Steves gezicht
verschijnen.
"Ja?"
mompel ik.
"Tria,
gaat het wel?" Zijn stem trilt een beetje.
"Natuurlijk
gaat het! Ik weet eindelijk eens direct waar ik moet beginnen."
Een
moment stilte.
"Tria...
We hebben nog een zaak. Een jongetje van tien. Het lichaam is al een tijd... We
denken dat het zijn ziel is die gisteren voor die ontploffing in die auto
zorgde. Het waren zijn oom en tante die daarbij omkwamen. Waarom laat je dit
niet over aan een ander en help je ons op die zaak?"
Ik
zucht. "Nee, Steve. Je wéét dat ik dit moet doen. Spreek je later."
Nog
zonder op een antwoord te wachten hang ik op. Binnen een paar tellen belt hij
weer, ik negeer hem. Dit is mijn zaak.
De
trein maakt een bocht en ik zie het standbeeld. Het is groot, opzichtig, past
helemaal niet in deze stad waarin alles draait om wat niet echt is. De man met
het blok, symbool voor zij die voor het eerst sterrenstof ontdekten op een
planeet hier ver vandaan. Veel te dicht bij een ster om er te kunnen wonen maar
rijk aan het materiaal dat zichzelf door kernfusie energie geeft. Honderden
ruimteschepen varen af en aan naar die planeet tegenwoordig, roven haar helemaal
leeg om er steden van te bouwen, voertuigen, alles wat maar energie nodig
heeft. Het was de oplossing voor alles waar mensen ooit mee zaten. Gebouwen die
zelf energie opwekten, voertuigen die je nooit hoefde op te laden, telefoons
die nooit uit gingen en voor altijd met elkaar verbonden zijn, waar je ook bent
en wat je ook doet. En dat zonder vervuiling! Niemand die toen had bedacht dat
de prijs zo hoog was, en nu interesseert ze dat niet meer.
Hij
was ooit zo levend. Weekenden de stad uit, weg van alles naar een plek waar je
niet alles door een zonnebril hoefde te bekijken. Een dag lang hebben we samen
in het gras gelegen, ons verwonderd dat er nog plekken bestaan die echt zo
groen zijn. Nu staan daar ook gele gebouwen, natuurlijk, een groot kantorencomplex
waar mensen in een veel te stille trein heen gaan. We hebben samen avonden
gelachen met een goed glas wijn van een verre planeet, en ik was zo trots toen
hij ook bij de academie was aangenomen. Hoe snel hij leerde, hoe blij ik was
toen hij in mijn team kwam…
Steve
was degene die hem aannam en die hem ook ontsloeg. We werkten samen aan het
identificeren van lichamen, aan het vaststellen waar ze aan overleden waren,
maar terwijl ik me samen met Steve opwerkte naar speurder bleef hij achter.
De
trein rijdt het station binnen en ik sta op. De geluiden van mijn schoenen op
de gele vloer galmen door de trein en ik voel me bijna schuldig, maar niemand
schijnt het te merken. Samen met nog wat mensen stap ik uit, het grijze donkere
station binnen. Donker, grijs; dit is een van de oudste stations en hier is nog
niet veel sterrenstof gebruikt. Weinig energie, weinig licht. Niet dat het
iemand uit maakt; ze zien het niet eens.
Ik haast me het station
uit. Ik liep hier ooit ook, glimlachend en vrolijk. Ik huppelde iedereen
voorbij, danste om iedereen heen omdat ik wist dat hij op me wachtte. Ik
slinger mijn rugzak op mijn rug terwijl ik langs een kapotte vuilnisbak loop.
Ik ken de weg nog.
Het oude deel van de stad
is minder geel, maar net als iedereen houd ik mijn bril op. Links, rechts,
rechtdoor, weer rechts... Het voelt alsof ik er gister nog liep, maar in
werkelijkheid is het al twee jaar geleden. Er is niets veranderd; dezelfde
winkels, dezelfde restaurants, dezelfde grijze straten en dezelfde verloren mensen.
Het is stil op straat; het weinige verkeer dat langs me raast is zo stil als de
trein. Mensen lopen hier niet, dus ik zie niemand behalve de donkere
silhouetten achter de autoramen als ze langs me heen razen.
Ik
sta even stil als ik voor het restaurant sta. De tafels staan nog op dezelfde
plek, maar de kaarsen van sterrenstof zijn uit. Het is donker; er is niemand.
We zaten hier, in de hoek aan het raam, met het rode tafelkleed en het gele
lichtje tussen ons in. Ik keek naar hem, hij niet naar mij. Verdiept in een
wereld gemaakt door enen en nullen, verborgen voor mij. Ik probeerde het hem
die avond te vertellen, duidelijk te maken dat hij op deze manier alles zou
verliezen.
Ik
loop door, ga de steeg in. De deur van het trappenhuis zie ik al aan de andere
kant. Iemand heeft hem rood geverfd, iemand samen met mij in een verleden dat
al lang geleden ophield te bestaan. Maar om de een of andere reden is de deur
nog steeds rood en precies zoals ik dacht is het slot ook nog steeds stuk. Ik
rommel een beetje en de deur springt open.
Er
is geen licht in de gang. Het verbaast me; ook in dit gebouw loopt alles op
sterrenstof. Het gebeurt niet vaak dat er dingen niet meer werken. Zou iemand
het uit gedaan hebben? Ik tast me een weg naar boven langs de ruwe stenen. De
derde verdieping, eerste deur aan de rechterkant. Er valt wat zwak licht naar
binnen door het kleine raam. Ik heb helemaal niet bedacht hoe ik het
appartement binnen kan komen, ik heb de sleutel al jaren niet meer.
Maar
de deur is open. Alle deuren zijn open. Er woont hier niemand meer, besef ik.
Alle buren die ik ooit zo goed kende, alle gezelligheid en alle praatjes op de
gang zijn allemaal verdwenen. De deur kraakt als ik hem openduw en ik stap het
appartement binnen. De dikke gordijnen zijn gesloten en er stroomt alleen een
gouden streepje licht binnen via een kiertje. Ik zet mijn zonnebril af terwijl
ik de keuken in loop.
De
keuken waar we ooit dansten terwijl we eten klaarmaakte. Waar we ruzie hadden
en waar hij zich terug trok met zijn Virtual Reality bril. Waar ik hem vond die
avond, compleet onbereikbaar en verdwaald in een niet bestaande realiteit wat
hem uiteindelijk alles kostte. Waar we ruzie hadden en waar ik besloot weg te
gaan.
Ik
val op mijn knieën en het stof springt omhoog. De vloer is nog zoals wij hem
achter hadden gelaten; zelfs de gaten zitten er nog in. Littekens van een tijd
die nooit heeft bestaan. “Novem...” fluister ik, en ik hoor hem al bewegen.
Zijn voetstappen als hij me thee kwam brengen, zijn lach als hij iets zag
waarin ik niet kon delen. Zachtjes open ik mijn tas en haal de stolp er uit.
Er
mag dan hier niet veel sterrenstof gebruikt zijn, het is genoeg voor hem om
zich in te bewegen. Het zit in de draden, in de muren, het zweeft in kleine
deeltjes door de lucht. De avond dat ik wist dat hij zichzelf helemaal verloren
had in een andere wereld heb ik de deur achter me dicht getrokken en ik ben
hier nooit meer terug geweest. Via via hoorde ik dat hij ook vertrokken was,
naar de kamer waar hij deze ochtend gevonden werd.
Maar
dit is waar ik hem opnieuw ontmoet. Het is een kleine beweging, een ongewone
bries, een schittering zonder dat er licht is, en ik weet dat ik gelijk had.
Het moet zo pijnlijk zijn geweest toen zijn ziel door het sterrenstof uit zijn
lichaam werd gezogen. Ik heb het een keer zien gebeuren. Het meisje was nog
geen vijf jaar oud, kon niet meer schreeuwen van de pijn, bloed stroomde uit
haar mond terwijl ze langzaam zichzelf verloor tot alleen haar levenloze
lichaam overbleef. En dat is hoe hij…
Op
mijn tenen loop ik de kamer binnen, kijk ik naar de plek waar ooit onze bank
stond, waar we avonden tegen elkaar aan lagen en praatten over alles wat wel
echt was en waar sterrenstof nog iets moois was. Een tijd van dromen over een
groene toekomst, een tijd van een leven waarin een schittering nog iets was om
van te genieten. Het is nu niks meer dan een begraafplaats voor een leven dat
ik al lang achter me gelaten heb.
Ik
sta naast hem als ik de bodem van de stolp los schroef. Mijn handen voelen leeg
als ik denk aan de keer dat hij me vasthield toen ik moest huilen van geluk.
Maar nu is hij een onzichtbare energie, in stand gehouden door de reactie in
het stof die nooit op zal houden. Eeuwig leven als een verloren ziel.
"Was
dit waar je voor het laatst wat voelde?" fluister ik als ik de stolp tegen
de muur aan zet. "Was het samen met mij of toen je door had dat ik weg
was? Heb je je dat ooit wel eens beseft, Novem?!" De trilling van mijn
stem doet hem even bewegen en in een flits beweeg ik de stolp naar hem toe en
druk de knop in.
Als
in een vacuüm wordt hij erin gezogen. Het stof draait rond in de stolp, een
zacht gezoem en een piep als het rode licht brandt. Ik schroef de deksel er
weer op en in minder dan een minuut is het voorbij. Er beweegt nog wat stof in
de stolp, een laatste stuiptrekking. Meer kan ik er niet aan zien, maar ik weet
dat hij erin zit. “Novem.” zeg ik terwijl ik zijn gezicht voor de laatste keer
voor me zie.
"Je
bent veilig bij me."
Een
uitgewist verleden. Nu is er niks meer van hem over. Ik weet dat ik Steve moet
bellen, dat ik hier weer moet vertrekken, dat ik hem moet afstaan en voorgoed
de deur dicht moet doen. Maar even, nog heel even, laat ik me terugvoeren naar
een avond dat zijn vingers de wereld waren en zijn geur de ruimte.
Een
stem ver weg roept mijn naam. Novem? Ik hou de stolp steviger vast, hoop zijn
stem te horen.
"Tria."
Een
hand op mijn schouder. Ik dwing mezelf naar boven te kijken en staar in die
bekende bruine ogen.
"Je
bent niet de enige die wist waar je hem kon vinden." Steve glimlacht
terwijl hij even door mijn haar strijkt.
Zijn
blik glijdt naar het object in mijn armen en ik druk de stolp wat dichter tegen
me aan. Ik heb de machinekamer gezien, waarin zielen omgevormd worden tot
energie wat het stof verder opvoert, zodat het niet alleen oneindig energie
geeft maar ook krachtiger is dan het normale stof. Dit speciale stof, waar
niemand van weet en wat niet lijkt te bestaan... Het heeft maar een doel; het
in stand houden van de netwerken waar steeds meer mensen zich in verliezen.
Novems ziel zal uit elkaar worden getrokken, verscheurd totdat hij nooit meer
zal rusten.
"Nee."
"Tria...
Je kent de regels. Een verloren ziel is een gevaar en ze zijn n..."
"Nee!
Niet hem! Niet Novem! We hadden zo veel en ik ben hem al kwijt en..."
"Tria!"
Steve's stem trilt, ik zie hem beven als hij zijn hand naar me uitsteekt.
"Ik
hield van hem!" Een stap terug, mijn rug tegen de muur.
"Verlies
je emoties niet aan het stof, Tria! Je weet wat er dan gebeurt. Blijf hier.
Blijf bij mij."
Is
dit hoe het voelt? Mijn borst doet zeer. Ik probeer te ademen, maar ik proef
alleen maar bloed. Ik probeer Steve aan te kijken maar ik zie alleen een vlek
die dichterbij komt. Een tinteling op mijn arm en mijn rug wordt van de muur
afgetrokken. Ik hoor een schreeuw, de tinteling wordt een omhelzing.
Ik
hoor een geluid en de stolp ligt op de grond. Lucht stroomt mijn longen in en
ik begin te hoesten. Mijn handen voor mijn mond worden rood.
Steve's
stem klinkt ver weg. "We kunnen jou niet ook kwijt raken, Tria..."
Uiteindelijk
zullen we allemaal zielloos zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten